Zoekers naar waarheid

image_pdf

15 februari 1960

Het leven van de mens is van het begin der tijden, af een voortdurende worsteling geweest tussen waan, werkelijkheid en de behoeften van het leven. De praktische zin van de mens heeft hem er in vele gevallen toe gebracht om het onverklaarbare op de meest eenvoudige wijze uit te leggen. Hij heeft dit in het begin gedaan op animistische wijze, heeft vele godsdiensten uit de grond gestampt en vele goden geschapen alleen om de verschijnselen der natuur, het noodlot en het toeval op enigerlei wijze voor zichzelf aanvaardbaar te maken. Hieruit komt gewoonlijk een grote verwarring voort.

Als wij de verwrongen denkwijzen van de primitieve mens zien, de gedachtegang o.m. dat de sympathisch magische werking tussen het beeld en wat door het beeld wordt voorgesteld onomstotelijk vast staat, dan zult u begrijpen dat er zeer veel arbeid is verzet zeer veel onderzoek op velerlei terrein is gedaan voor men kon komen tot de huidige opvattingen.

Ogenschijnlijk is het thans de wetenschap, die een soort alleenrecht op de waarheid bezit. Zij is het nl. die de bewijsbare waarheid brengt of door haar bewijzen een waarheid aannemelijk maakt. Daarnaast zien wij religieuze instellingen, die zich het recht toe-eigenen een waarheid te verkondigen, zonder daarover enige uitleg te geven. Zij eisen dit op als een Goddelijk recht, maar wij kunnen dit in menselijke zin niet als onmiddellijke waarheid beschouwen. Het is een geloof, dat een innerlijke waarheid voor de mens kan betekenen, maar met een kosmische waarheid kan het betrekkelijk weinig uit te staan hebben.

Tussen deze beide uitersten (het nuchtere, materialistisch wetenschappelijke onderzoek en het geloof van de medicijnman af tot de machtige kerken van deze dagen) vinden wij te allen tijde de denker, de filosoof. Het zijn juist mensen, die zich losmaken van de dwang van hun omgeving, die zich niet laten binden door de magische rituelen en voorstellingen en die zich evenmin laten terughouden door de z.g. wetenschap van hun dagen, welke in staat zijn de waarheid steeds duidelijker te erkennen. Over het algemeen noemt men deze; filosofen. Het is een lange reeks van zoekers naar waarheid, die waarschijnlijk reeds begint in de eerste dagen, toen een denker zei: “Wanneer wij een buffel of een tijger of een paard afbeelden en menen daarmede het paard te kunnen bereiken, dan is het verstandiger om er ook een mens bij af te beelden. Want er kan toch geen groot verschil bestaan tussen de afbeelding van een mens en die van een paard. Beeld dus de volledige jachtscène af en ge zult daardoor ongetwijfeld betere resultaten krijgen.” Toen die resultaten uitbleven, zal er ongetwijfeld een denker zijn geweest, die heeft gezegd; Er mankeert iets aan ons denken en aan ons doen. Wij moeten op enigerlei wijze uitvinden wat er van dat geloof waar is.” En hij heeft proeven genomen. Natuurlijk, het resultaat was zeer eenvoudig, simplistisch. Het was daarnaast ook zeer primitief. Maar toch was het een resultaat, dat de grotere vrijheid van de mens in zijn eigen wereld, een grotere onafhankelijkheid van noodlot, toeval en vele vreemde goden trachtte te bereiken. Sommige rijken met een grotere beschaving brengen practisch van het begin af denkers voort, die trachten de wereld te zien. Wij ontdekken daarbij een zeer verbluffende ontwikkeling. Als wij ons b.v. wenden tot de oudste Chinese filosofen, dan vinden wij daar het begrip “God” niet of slechts zelden gebruikt. Daarvoor komt de gemeenschap in de plaats. De kenbare wereld wordt gebruikt als het voorbeeld voor alle dingen. Er kan meer zijn, maar de denker meent dat niets kan worden vastgesteld van hetgeen achter de dood ligt; hij meent dat het voldoende is in deze wereld te leven volgens de verplichtingen van die wereld. Is er hier harmonie, volgt men de weg van het juiste denken en het juiste handelen, dan zal men on­getwijfeld ook later ‑ als er een “later” bestaat ‑ op goede en ge­lukkige wegen komen.,

U meent misschien dat deze denkwijze door het volk werd gedeeld, maar dat is niet waar. In de tijd dat deze gedachten werden ontwikkeld, droomde men van vele en zeer wrede hellesferen, die de ziel moest doortrekken. Men droomde van machtige goden, van hemelrijken en van landen van verdoeming. De poging waarheid te vinden deed al vroeg vaststellen dat, zoals één van deze denkers het zegt; “geen mens de beelden kan snijden van goden of demonen.”

Deze vaststelling lijkt mij zeer belangrijk. Vergeet niet, dat zij werd gedaan ruim 3.000 jaar v. Chr. Een mens is niet in staat zijn God te omschrijven of de demonische krachten duidelijk aan te geven. Egypte, dat de mystieke kant op gaat, loopt heel vaak vast in zijn ‑ mede door plaatselijk chauvinisme veroorzaakt ‑ veelgodendom. Elke plaats heeft haar godheid; een ieder wil op zijn manier meespe­len. Toch vinden wij ook hier reeds, in de tijd toen de twee rijken nog naast elkaar bestonden, denkers die een ander begrip zoeken. En wanneer de Nijl wordt aanbeden, dan is er een priester die geste­nigd wordt, omdat hij durft verklaren; “Niet de goden maar de wolken zijn het, die vruchtbaarheid brengen en de Nijl doen rijzen.” Een bekende figuur is hier natuurlijk Achnaton. Hij zoekt naar het één‑goden‑geloof en komt daarbij zelfs tot een symbolische voorstel­ling, waarachter de werkelijke Godheid verborgen is. In één van zijn ‑ naar ik meen nog behouden ‑ zonnezangen zingt hij immers. “Machtig Licht, dat zich verbergt achter de Zon.” Achter de zon. Denkers, die zoeken naar een waarheid en steeds meer beseffen:, Wij kunnen niet te doen hebben met een veelheid van godenwerelden; wij kunnen niet te doen hebben met overal verschillende wetten; wij moeten altijd rekenen met één kracht, met wetten, die overal ge­lijk of bijna gelijk gelden. Zij gaan verder en vormen kleine groepen en scholen. Hun denken, wordt hoe langer hoe meer getrokken naar harmonie, opbouw en geestelijk werk. Velen hunner zijn vergeten en slechts enkelen, zoals b.v. Salo­mo, leven voort als voorbeeld van wijsheid in de hedendaagse geschie­denis. Want Salomo is in zijn zangen en spreuken natuurlijk bekend. Menigeen realiseert zich echter niet, dat deze zelfde Salomo erkent:

“De God mijner vaderen is de God Die mijn land tezamen houdt. Hij is het, Die mijn strijdwagens vooruit doet gaan en de schepen drijft tot de haven; want Hij is mijn volk.” Het is logisch, dat deze spreuk snel word weggelaten, maar dit neemt niet weg dat zij door deze grote wijsgeer en magiër werd uitgesproken en hieruit het besef blijkt, dat veel van hetgeen God of goddelijk wordt genoemd, in feite dus de menigte is. We zouden tegenwoordig misschien zeggen: het bovenbewustzijn van de massa.

De gedachten aan de innerlijke God ontwaken slechts langzaam. “Dood is dood,” horen wij al een lange tijd verkondigen. Want de zoe­ker naar waarheid vindt achter de dood geen waarneembare wereld. Een enkele keer verschijnt een lichtpunt. Zoals de Griekse denker, die durfde zeggen, “Ik ken geen God buiten de God in mij of de God, Die in mij spreekt.” Een juiste en ware uitspraak. Een uitspraak, die door vele denkers in het verborgene en in het openbaar wordt uitgewerkt en ons brengt tot gedachtegangen als enige mogelijkheid om de wereld en God te kennen is te zijn. Zolang ik ben, zal ik mijn wereld kennen en zal God in mij zijn.”

En het gaat zelfs verder. Er is een hedendaagse denker, die zei “Mijn God, Gij zijt; maar Gij zijt aan mij gebonden. Want hoe kunt Gij U openbaren, indien ik niet ben? Indien ik niet ben, bestaat Gij niet. Als mijn ogen zijn geloken, dan zijn de sterren gedoofd, dan is de we­reld uitgewist.” En hij had gelijk ‑ uit een persoonlijk standpunt misschien -.

Het is moeilijk om naar waarheid te zoeken. Moeilijk, omdat je moet beginnen met vele vooroordelen terzijde te stellen. Moeilijk ook, omdat je moet berusten in zeer vele, voor jezelf minder vleiende, vaststellingen. Je moet afstand doen van die heerlijke troost, dat goden en engelen met je zijn en van het noodlot, dat de gevolgen van je eigen fouten wel voor zijn rekening zal nemen.

De ontwikkeling gaat natuurlijk verder dan alleen tot Griekenland, we krijgen de natuurfilosofen. De mensen, die onderzoeken wat de natuur betekent en die naast onnoemelijk veel dwaasheid soms een geïnspireerde wijsheid naar voren brengen. Soms is dat jammer. Aristoteles’ leringen zijn van groot gewicht en grote rijpheid. Maar zijn voorstelling van het heelal ‑ progressief voor zijn dagen – belet lange tijd andere denkers verder te gaan. Ze is te perfect om aange­tast te worden en belemmert zo de vrijheid. Leraren vinden wij overal. Wij kunnen gaan kijken naar de ketterse sek­ten, die proberen het Christendom op een ware basis terug te bren­gen. Omstreeks 800 is er in Frankrijk zo’n ketterse sekte. De geschriften daarvan zijn grotendeels vernietigd. Ze zijn uit de maatschappij gedreven en toch waren ook zij zoekers naar waarheid. Een van hun uitspraken, die wel in steen gegrift moest zijn, is deze; “Woorden blijven woorden, of zij de woorden Gods zijn of de woorden der mensen. Slechts daden hebben werkelijk zin. De mens, die handelt naar hetgeen hij spreekt, dient zijn God. Wie echter woorden spreekt en er niet naar handelt, heeft zich aan de afgrond verkocht.” Dit maakt duidelijk dat een dergelijke uitspraak in één opzicht wijsheid ontbeert; want hierdoor worden alle gezagdragers van die tijd in het harnas gejaagd. Het gevolg was, dat de leer moest worden onderdrukt, dat de leraren moesten sterven en dat de geschriften werden verbrand.

Het zoeken naar waarheid is echter zeker niet tot de buitenkerkelijken beperkt gebleven. Wanneer wij bij Augustinus zien, hoe hij poogt om God te definiëren, wanneer wij de mysticus Thomas á Kempis volgen dan valt ons op dat ook hier mensen zoeken naar waarheid. Zij zoeken het vaak op een basis, die voor ons niet geheel aanvaardbaar is. Maar zij trachten te ontleden, en trachten erachter te komen wat telt, wat waardevol is en wat kracht heeft. De weg van de mysticus is de eenvoudigste geweest. Het is in zekere zin eenvoudiger alles achter je te laten, zoals Franciscus van Assisi deed of in opstand te komen als Luther, dan om binnen de aanvaarding van het goddelijk Geheel te leven volgens de grondslagen van b,v. het Christendom, zonder persoonsverheerlijking, zonder iets dan de aanvaarding van het leven. Deze eenvoud is niet aan vele mensen gegeven. Er zouden misschien voor het merendeel der mensheid wegen zijn te vinden om tot God te komen buiten weten en denken om. Maar zou het bovennatuurlijke zich kunnen openbaren buiten elk begrip daarvan? Daarom is voor het me­rendeel der mensheid het weten noodzakelijk. Er is echter een weten dat te ver gaat, zelfs voor al wat men in deze tijd wil aanvaarden. De mensheid van deze dagen, vrienden, is gebonden. Niet zozeer door banden van geloof, want die zijn vaak al te los. Ze zijn echter gebonden door hun begrip van wat waar is. Zij zijn geen zoekers naar waarheid in de ware zin des woords. Zij kunnen de remmingen, die in hen zelf liggen, niet verwerpen. Zij kunnen, wat denkers en zoekers door alle eeuwen heen wél hebben gedaan, niet zeggen: “Ik ken geen enkele waarheid buiten het feit, dat ik zelf besta of droom.” Het begin van de tocht naar waarheid is in feite niets anders dan afstand te doen van elke vooropgezette mening. “Ik denk, dus ben ik.” Dat is een persoonlijke waarheid. Maar meer dan dat weet men niet. Men denkt veel te weten, maar bewijsbaar is het niet. Immers argumenten, welke een schijnwijsheid bevatten, hebben door al­le tijden heen opgang gemaakt. Toen voor het eerst werd vastgesteld dat de aarde ouder is dan vol­gens de Bijbel aanvaardbaar is, was er onmiddellijk een monnik, die een verdediging schreef.

“Indien God,” zo zei hij, “In Zijn volmaaktheid van weten en kennen de wereld schept, zal Hij haar scheppen volledig met al wat erbij hoort, tot zelfs de versteende skeletten van dieren, die nooit geleefd hebben toe.” Maar…… was dit juist? Niemand zal het met zekerheid kunnen zeggen. Is er ergens ‑ midden in de, tijd ‑ een wereld geplaatst zo volmaakt dat het lijkt, alsof zij zich vanaf het begin der tijden heeft ontwik­keld? Er is niemand, die het weet, maar een wijsheid, die dit a prio­ri stelt, is een schijnwijsheid, zij kan nooit waarheid zijn. Waarheid is datgene dat onomstotelijk vaststaat. Er zijn in de moderne tijd vele zoekers naar waarheid geweest, die vertrapt en vertreden zijn. Ik weet hoe vele onderzoekers op het gebied van het paranormale, het spiritisme zoals het toen nog heette, zijn uitgelachen en met hoon zijn overstelpt, omdat zij durf­den aanvaarden dat er nog andere fenomenen bestaan, dan die welke een kerk leert of het oog kan waarnemen. “Zij hebben zich laten be­driegen.” zo zei men. Men heeft zich niet gerealiseerd dat een dergelijk bedrog moeilijker zou zijn dan het produceren van het reële verschijnsel. Zij zochten naar waarheid en zij hebben vaak met heel veel moeite getracht de grensgebieden tussen mens en geest te on­derzoeken.

De lange stoet van zoekers naar waarheid heeft voor deze wereld een erfdeel achtergelaten. U vindt daar velen tezamen die – bien étonnés de se trouver ensemble – zich afvragen; “Zijn wij dan werkelijk allen loten van één stam?” Daar staat Horem‑Ra, de hogepriester, die werd gestenigd, naast een Descartes. Daar staan filosofen uit de jongste tijd hand in hand met Paracelsus, Aristoteles en Diogenes. Daar zijn de dichters van China en de denkers uit de oudheid saamgerijd met de onderzoekers van de moderne laboratoria. Een wonderlijk verschijnsel. En toch hebben zij allen tezamen de mensheid een erfdeel gegeven, dat in staat is van elke mens in deze dagen wederom een zoeker naar waarheid te maken.

Het erfdeel is betrekkelijk snel te omschrijven en ik vrees, dat het niet ieder uwer geheel zal bevallen. Het betekent voor velen een aantasting van voor hen vaststaande feiten of geloofspunten. Toch acht ik het belangrijk, dit erfdeel te noemen. In de eerste plaats; Een mens bestaat, zolang hij denkt. De geaardheid van het bestaan kan hij niet omschrijven. Slechts uit zichzelf kan hij voor zichzelf leven.

In de tweede plaats hebben zij ons geleerd. Er kan niets bestaan, dat niet uit een oorzaak is voort­gekomen en gevolgen heeft. Het is onmogelijk door te dringen zelfs in eigen wereld; de werelden van goden en geesten kunnen door de mens niet worden betreden. Hij kan daaruit slechts innerlijk putten, doch dan slechts krachtens een aanvaarding, die niet op feiten berust. Wij weten niet, of er een God is. We weten niet, wie of wat die God is. Wij weten slechts, dat er wetten bestaan, die wij in het Al voortdurend ontmoeten en die wij gezamen­lijk kunnen zien als de uiting van een Wezen of de struc­tuur van het Al. Het is voldoende te weten, dat wij hier­ aan zijn onderworpen en te streven naar een steeds duidelij­ker omschrijving, en zo mogelijk ook verklaring van deze wet­ten hoort het geen geloof.

Dan gaan we verder. Als er slechts één waarheid bestaat, dan moeten er vele wegen zijn om haar te bereiken. Steun een ieder, die op zoek is naar de waarheid. Dat is een beslissing. Ook de dood hebben zij voor ons omschreven. De dood is een geheim. Of hij uitblussing of leven betekent, kan men niet zeggen zonder te sterven. Dat hij echter het onontkoombaar einde is van het bestaan, dat is een zekerheid. Daarom zal het leven er vooral op gericht moeten zijn goed te sterven.

Alle mensen hebben veel gemeen. Het is belangrijk dat de mens erkent wat hij met anderen gemeen heeft, vóór hij ertoe overgaat ver­schillen te bepalen. Dat zijn allemaal punten, die vaststaan. O, niet de uitkomsten van een laboratoriumonderzoek, niet ergens wetenschappelijk en koel vastgesteld, maar dingen die in het hele leven der mensheid, ongetelde eeuwen lang, altijd weer op de voor­grond kwamen en steeds weer waar zijn gebleken. Daarnaast laten ons de zoekers naar waarheid dan een stad vol to­renhoge gebouwen van veronderstellingen. Wanneer u naar mij luis­tert en u weet, dat ik uit een andere wereld spreek, dan is ook dit een gebouw van veronderstelling. In de middeleeuwen heeft een denker dichter eens gezegd: “Wij bou­wen in ons leven aan de steden onzer dromen en hopen daarin te le­ven, zodra wij sterven.” Ik geloof, dat dit ook een waarheid is zon­der meer. Een ieder, die zo gezocht heeft naar waarheid en getracht heeft werkelijkheid te vinden, heeft daarmee wel degelijk voor zich­zelf en voor anderen iets tot stand gebracht. De inleider van zo-even zei; “U weet, wij gaan vanavond spreken over: het zoeken naar waarheid.” Inderdaad. Want het zoe­ken naar waarheid, dat ons allen ‑ geest en stof ‑ tot ware zoekers maakt, is m.i. het enige dat aan het leven een voldoende inhoud kan geven.

De grote en belangrijke wetten zijn echter alle vol van uitzonderingen. Eén van de belangrijke punten, die heden ten dage in het leven moet worden geaccepteerd, luidt. “Alle dingen zijn relatief. Ze kunnen slechts door hun onderlinge verhoudingen worden bepaald, maar kunnen niet in hun absolute waarde worden gezien.” Dat is mo­dern denken. Maar in de oudheid word hetzelfde reeds op een andere manier gezegd; Indien wij naar de waarheid willen zoeken, zullen wij moeten beginnen met vast te stellen; Er is niets zó concreet, dat wij kunnen zeggen: “Dit is absoluut en eeuwig waar”. Elke waarheid, welke wij ontdekken, is een waarheid die past voor onze tijd, ons wezen en ons denken. Daarnaast zullen andere waarhe­den bestaan.

Wij zien andere facetten in andere wezens en denken. De geest leeft anders dan de stofmens. Maar in de stof leeft haast iedere mens anders dan zijn buren, zijn broeders en zijn zusters. Als men zoekt naar de waarheid, moet men hiervan uitgaan. Men kan nooit een waar­heid bepalen uit het gedrag van anderen. Men kan slechts een waarheid van anderen vernemen en voor zichzelf toetsen, tot men zegt; “In mij is dit waar.”

Op deze wijze laat het zoeken naar waarheid ons wel degelijk een mogelijkheid om ook het bovennatuurlijke te ervaren, de persoonlijke beleving deelachtig te worden, mits men daarvoor de capaciteiten bezit en het uithoudingsvermogen. De honger daarnaar is zeker aan de mens niet vreemd. Maar men moet ernaar streven, men moet ervoor werken. Want men kan alleen in en door zichzelf bereiken. Dat wat een ander ons geeft, mag misschien een stimulans zijn, een goede raad. Maar slechts als ze in onszelf bestaat, is zij reëel.

Zoeken naar waarheid kan men nimmer doen door de sentimenten een te grote rol te laten spelen. Ik weet, dat men in vele gevallen geneigd is om gevoelens een grote rol toe te kennen. Maar is sentiment niet in vele gevallen behalve een uitdrukking van een innerlijk aanvoelen, een persoonlijke waarheid en gelijktijdig een sterke vertekening van al, wat buiten ons bestaat? Als u zegt; “Ik heb een dier lief,” en u wilt daarom het dier niet laten doden” terwijl het lijdt, terwijl u weet dat het niet kan genezen, dan is deze liefde maar zeer betrekkelijk; ze is onwaar. Als u zegt een mens lief te hebben en die liefde alleen bewijst door eisen te stellen, dan kan er niet van een reële liefde worden gesproken. Liefde openbaart zich in het geven, niet in het ontvangen alleen. Zo zijn er duizend‑en‑één punten, welke alle wijzen op het ene, men kan de waarheid niet vinden als het gevoel overheerst. Het is heerlijk om emotioneel op te zweven naar een hogere sfeer, maar de belevingen aldus ervaren kunnen ‑ als ze al werkelijk zijn ‑ pas waarde krijgen, als ze in de stof zijn onderzocht, ontdaan van elke bijkomstigheid, van sentimentaliteit, van geloof en wens.

Kort geleden werd tijdens een inaugurale rede de volgende opmerking gemaakt: “Bij het beschouwen van de mens moeten wij wel besef­fen, dat hij voor ons even raadselachtig is als de aarde zelf. Wij kunnen veronderstellen wat in de kern woont en leeft; wij kunnen misschien ten dele voorspellen, welke uitbarstingen zullen gebeuren, maar wij zullen nooit in staat zijn het geheel in zijn oorzakelijkheid te bezien.”

Degene, die dit uitsprak, trachtte een lans te breken voor de dieptepsychologie en wat daarmee samenhangt. Maar ongetwijfeld had hij op zijn manier naar waarheid gezocht en was daardoor tot de vergelijking gekomen van mens en wereld.

In één van de oude Indische boeken vinden wij een typische omschrijving, die hieraan herinnert:

“Mijn zoon, achter het masker van elke mens kan een God verborgen zijn. Zo dien de mensen, alsof zij goden zijn, opdat de goden zich niet op u wreken.”

Zeker, het is op religieuze wijze uitgedrukt. Maar ook hier is er iemand, die zich heeft gerealiseerd; Indien er eeuwige waarden zijn, zullen zij in elke vorm tot ons kunnen komen. Dan kunnen zij evengoed achter het gelaat van de bedelaar als achter het gelaat van de vorst zijn verborgen. En ik geloof dat als je gaat zoeken naar waarheid, je ook dit moet beseffen.

Bewustwording is overal te vinden. Maar óm haar te vinden moet je alle dingen benaderen als een deel van de waarheid, opdat je niet de waarheid voorbijgaat op het ogenblik dat zij zich werkelijk vertoont.

Er zijn vele geloofsvormen en vooral kleine sekten, die laat ons eerlijk zijn in de ogen der mensen kolder zijn en die het misschien zelfs ook in feite zijn. Dit neemt echter niet weg, dat ook daarin een waarheid verborgen kán liggen; dat daarin voor ons een element is te vinden van realiteit, van waarheid. Daarom moeten wij trachten alle dingen die wij tegen komen niet slechts te bezien op hun fouten maar vooral te zoeken naar het greintje waarheid, dat erin is verscholen.

Jezus was ook zeker een groot denker, een zoeker naar waarheid, die een leider der mensheid is geworden. Was hij het niet, die zeide, dat “alle dingen onderzocht moesten worden en het goede moet worden behouden?” Was hij het niet, die zeide, dat “wie de vreugden des levens verwerpt, zijn Schepper beledigt?”. Was hij het ook niet, die zeide, dat “het dienen van de mens én naastenliefde de eerste stappen zijn om tot het Rijk Gods te komen”, dat ongetwij­feld zijn beeld der waarheid was? Wij mogen ons niet vergissen. Maar al te vaak meent men dat het zoe­ken naar waarheid uit het wegwerpen van hetgeen niet deugt bestaat. Maar eliminatieprocessen zouden zo onnoemelijk veel tijd vergen, dat een mens nog in geen tienduizend levens in staat zou zijn op die wij­ze de waarheid te vinden, welke op de wereld voor hem bestaat. Maar wie in zichzelf elk juweel neemt dat zich aan hem toont, die heeft mogelijkheden om zeer veel te vinden. Wanneer men naar diamanten graaft, dan zoekt men natuurlijk naar een terrein waar men meent deze te zullen aantreffen. Soms vindt men slechts een enkele steen door toeval. Dan graaft men niet de berg weg, opdat de diamanten overblijven, maar men neemt zoveel diamanten als men met zo weinig mogelijk arbeid uit de berg of uit de mijn of de put kan krijgen.

Op dezelfde wijze moet een zoeken naar waarheid voor zichzelf trachten in alle dingen het edele en het juiste te vinden en dat in zichzelf te maken tot een voor hem of haar werkelijk waardevol, bruikbaar en hanteerbaar geheel. Vele mensen, die naar waarheid zoeken, laten zich misleiden door vele vreemde namen en woorden te gebruiken. Begrippen, die zeer eenvoudig zouden kunnen worden omschreven, krijgen oude, uit de dode talen genomen namen of men komt met geheel nieuwe reeksen van indelingen en beschrijvingen. Als wij echter mogen geloven wat de zoekers naar waarheid vóór u hebben ondervonden en hebben vastgelegd, dan is het juist zaak om alles terug te brengen tot termen van uiterste eenvoud. Dat is een zeer moeilijke taak. Noem de waarheid, die je ziet en breng haar terug tot haar kern. Eerst dan heb je een werkelijke waarheid gevonden.

Het zal u duidelijk zijn, dat de hiermee samenhangende inwijdingsgedachten en de bijbehorende geheimscholen alle trachten een soortgelijke weg te gaan. Zij kennen een wet, die ook door de grote zoekers naar waarheid is uitgesproken. Deze is vreemd genoeg haast bij al dergelijke scholen dezelfde. Zij zegt: “Indien gij een weg gaat, ga deze eerst ten einde.”

Dat is begrijpelijk. Rond u ligt een kosmos vol geheimen. Het is onmogelijk de waarheid van het gehele leven en van het gehele zijn te ontdekken en te onthullen. Maar wél is het mogelijk om het begin van waarheid, dat ge hebt gevonden, tot het laatste toe te volgen. En misschien had die filosoof gelijk” die zei; “Als je een splinter waarheid vindt, kun je daaruit een beeld van de­ volledige waarheid opbouwen.” De reconstructies zullen soms wel eens verkeerd zijn. Misschien dat er op deze wijze fantastische gedrochten ontstaan, die nooit hebben geleefd en in waarheid nooit zullen kunnen bestaan, zoals bij de reconstructie van de sauriërs. Maar in vele gevallen zal de waarheid voldoende benaderd worden om er een juist beeld van te krijgen. Wie echter een beeld van waarheid in zich draagt, kan alle wegen gaan. Voor hem bestaan geen geheimen meer, want de waarheid is in alle dingen gelijkelijk aanwezig. Laten wij ook niet bij ons zoeken naar waarheid vergeten te letten op de godloochenaar zo goed als op de kerkvader. De parodistische gedachte, de opstandigheid, welke wij bij een Voltaire vinden en de spot misschien van een Anatolo Franco, zij zijn alle middelen, waarmee de waarheid wordt gezocht. Hij, die God ontkent, zoekt, misschien intenser naar de waarheid, dan hij die berust in een God, Die alle dingen regelt.

Nog één punt, namelijk dit: Slechts wie zoekt, kan vinden. Maar wie iets voor waar aanvaardt zonder te zoeken, kan niet vinden. Stel nooit iets als onomstotelijk waar. Stel, dat het voor u waar is en laat het daarbij. Stel nooit, dat iets vast en zeker op deze of gene wijze geschied is of geschieden zal, maar stel dat het mogelijk is. En bovenal; acht uzelf niet in staat te oordelen over een Schepper of zelfs over de schepping, indien ge over uzelf oordeelt, oordeelt ge dikwijls reeds over meer dan ge kent.

image_pdf