Schijn (De structuur van deze wereld.)

image_pdf

(De structuur van deze wereld.)

De schijn is tegen ons. Dat is volkomen juist, omdat alles wat we op deze wereld zien, eigenlijk niet echt is.

Als je ziet hoe een politicus zijn verstand, geduld en humeur weet te bewaren terwijl de zaal een overschot van de overproductie aan tomaten kwijt raakt, dan lijkt het net alsof hij wel een zeer beheerst en vriendelijk man is. Maar zodra hij achter het scherm is verdwenen, ziet hij er zelf uit als een actie-tomaat.

Als iemand priester is, dan denken wij dat hij heilig is. Maar dat is maar schijn. Hij is net zo goed mens als ieder ander en de pretentie van meerwaardigheid, die hij beroepshalve moet ophouden, is zeker niet altijd iets wat hij aan den lijve ervaart en wat hij in zijn leven steeds tot uitdrukking brengt.

Als wij de mensen horen praten over fatsoen, dan gaat het meestal over datgene wat een ander behoort te doen. Maar kijken wij hoe de mensen zich aan de regels houden, dan blijkt het een illusie te zijn.

Als wij luisteren naar deze wereld, dan is ze in het westen althans zeer christelijk. Maar als wij de praktijk zien, dan blijkt dat het christen­dom een theorie is die ze huldigen op zondag, als ze niets beters te doen hebben en ze de rest van de tijd zich gedragen in flagrante tegenstelling tot alles wat ze beweren te belijden.

Nu klinkt het erg hatelijk, als je dat zo zegt. Maar zitten wij hier eigenlijk niet direct voor het feit van de begoocheling? Wat ben ik werke­lijk? Wat denk ik werkelijk? Wat geloof ik werkelijk? Er zijn heel veel mensen die zichzelf niet durven toegeven wat ze werkelijk geloven, want als ze zouden geloven wat ze in feite geloven, dan zouden ze hun geloof niet kunnen handhaven. En ze zijn bang dat als ze hun geloof, dat ze uiterlijk belijden, niet handhaven, ze dan verdoemd zullen zijn en dat ze dat innerlijk toch als een mogelijke waarheid zullen ervaren. Dat is vaak zeer pijnlijk.

Als wij het hebben over schijn en werkelijkheid, dan moeten wij in de eerste plaats trachten die twee dingen wat uit elkaar te halen. Ik zeg dan: Werkelijk is al datgene waar ik met mijn gehele wezen achter sta, wat ik vol­ledig bewust beleef en waar ik later ook geen enkele aantekening wens bij te plaatsen. Zodra ik leef in het heden en in dit heden altijd datgene wat ik doe en beleef met geheel mijn wezen, dan leef ik in de werkelijkheid. Op het ogenblik dat ik in het heden doe wat volgens mijn verwachting mor­gen juist zal zijn, handel ik heden onjuist. Ik heb dan de schijn van juistheid op grond van mijn overwegingen voor morgen. In feite ben ik in flagran­te tegenspraak met mijn eigen wezen en de werkelijkheid van de wereld waarin ik feite verkeer. Zo gezien zou ik dus kunnen zeggen: Alles is een beetje schijn en achter alle schijn schuilt een beetje werkelijkheid. Maar waarom zeggen de mensen dan zo vaak: Ja, maar maya.

De hele wereld is maya. Wel, als u goed nadenkt komt u tot een verbluf­fende ontdekking. Maya is de begoocheling, maar Maya is ook de moeder van de Boeddha. Dat vergeten de meeste mensen.

De schijn waarin wij leven moet het aanzien geven aan de werkelijkheid van ons besef. Wij kunnen eenvoudig de werkelijkheid niet zonder meer bele­ven, want wij kunnen er niet tegenop. Maar indien wij beseffen dat de feiten niet zijn zoals wij ze zien, dat de waarderíngen die wij rond ons horen niet altijd precies zo zijn als wij menen dat ze worden gesteld, ja, als wij nog wat verdergaan en ons realiseren dat wat wij zelf doen vaak in strijd is met wat wij innerlijk zijn en willen, dan komen we toch al vlug een stapje verder. Daar ik de Boeddha heb genoemd, is het misschien wel aardig om daaraan een paar gelijkenissen te verbinden.

Wanneer de Boeddha wegloopt, dan is dat omdat hij wordt geconfron­teerd met armoede, ziekte en dood. Voor ons zijn dat dingen waar wij liever niets van willen weten. Armoede, ziekte en dood zijn dingen voor anderen, niet voor ons. Er zijn mensen, die zelfs als ze op sterven liggen nog al­tijd geloven dat zij niet zullen doodgaan; dat het alleen anderen zijn.

Dat is erg vervelend, maar men handhaaft zo’n illusie. Waarom? Omdat men bang is voor de feiten.

Wanneer de Boeddha wegvlucht uit zijn rijke omgeving, dan doet hij dat doodgewoon omdat hij bang is. Hij is bang voor armoede. Hij is bang voor ziek­te. Hij is bang voor dood. Hij wil de middelen zoeken om deze uit de wereld te helpen of zichzelf daarvoor onaantastbaar te maken. Hij vlucht weg en hij gaat bij yogi’s studeren. Hij leert alle methoden voor meditatie en lichaams­beheersing. Hij komt zover dat hij zelf in zich het prana precies kan regelen tot het niveau dat hij wil hebben, maar blijft bang voor armoede, ziekte en dood. Zelfs nu hij alle bezit vaarwel heeft gezegd is er ergens in hem nog een angst voor armoede, die hem zelfs soms terughoudt van het aanvaarden van de toch vrijelijk aangebonden gaven van anderen.

De volgende stap is zijn gang naar een magiër. Hij studeert bij hem. Hij leert geesten bezweren. Hij leert alle dingen die nodig zijn om de duivel uit de hel te halen en de engelen uit de hemel. En als hij dat allemaal heeft geleerd, is hij nog steeds bang totdat hij beseft, er is eigenlijk niets wat mij kan gebeuren als ik mij niet onderwerp aan datgene wat rond mij geschiedt. Zijn doorbreken van de schijn is niet alleen een kwestie van een meditatie onder de Boabboom, maar eerder een kwestie van afwijzing. Er is niets wat mij kan veranderen. Ik laat mij niet afbrengen van dat wat ik ben. Ik laat mij niet vervreemden van dat wat ik nu als juist erken. En wat er ook verder ge­beurt in de wereld, mij gaat het niet aan.

Het verhaal gaat dan verder. De Boeddha zit daar onder die boom en wie komt daar aan? Mara, de bittere, de demon, de heerser van de onderwereld. Deze probeert het eerst met zijn leger. Het geweld stormt op de Boeddha af, maar hij verroert zich níet, hij mediteert verder. Dan probeert Mara het met rijkdom, mooie vrouwen en ten slotte brengt hij zelfs zijn dochter in het ge­weer. Maar de Boeddha heeft geen zin en denkt: ik mediteer, want dat is nu voor mij juist. En dan is het spooksel ineens voorbij. Hij heeft afgewezen wat hij als niet essentieel heeft erkend en daarmee heeft hij de begoocheling overwonnen. We zouden kunnen zeggen. De schijn in de wereld is niet het we­zen der dingen zoals wij het rond ons zien, maar het is de overbodigheid der dingen in ons bestaan waardoor ze tot maya begoocheling worden.

De situatie die ik probeer duidelijk te maken is deze: het is niet alleen maar schijn in onze interpretatie van de dingen. Dat speelt natuurlijk een rol die kan erg misleidend zijn, maar veel belangrijker is het feit dat wij ons door de dingen laten beïnvloeden doordat wij ons wezen a.h.w. delen in verschillende stukjes.

Als een mens gaat reageren op bv. zijn begeerte alleen, dan zit hij in de begoocheling, want er is een heel stuk in hem dat in deze begeerte geen verwezenlijking kan vinden. Die begeerte is wel deel van de persoonlijkheid, maar ze moet bij het geheel van het wezen aansluiten en niet alleen bij één enkel aspect.

Het volgende ogenblik is iemand plotseling erg hoog geestelijk. Dat mag hij best zijn voor mij, maar vergeet u een ding niet: dat hoog­geestelijke heeft alleen zin indien het geheel van uw wezen (dus uw maag en alle andere stoffelijke delen en verder uw denken, uw relatie met de wereld) het mogelijk maakt omdat hoog geestelijke op dit moment als een volledigheid te beleven. Schijn ontstaat doordat men probeert dingen te ontkennen.

In uw wereld praat men al een hele tijd over schijnwelvaart. Wat is schijnwelvaart? Dat is een welvaart waaraan men andere verwachtin­gen vastknoopt dan er in feite te behouden zijn. En dan zeggen er mensen: Maar dan moeten wij in ieder geval spreken over een economische crisis. Wat is een economische crisis? Dat is een situatie waarin men niet aan­vaardt dat men zich moet aanpassen aan de noodzaken en de behoeften van dit ogenblik. Zo eenvoudig is dat. Maar dat zeggen de mensen niet, want dat willen ze niet aanvaarden. Zij zeggen tegen zichzelf: Wij moeten alles hebben zoals wij het willen op dit moment. Ze vergeten daarbij dat ze op een ander ogenblik het anders willen hebben.

Het meest typerende voor uw tijd en voor de illusies die daarin een rol spelen is de automobilist, die in zijn auto zit te vloeken op de voet­ganger. Als hij dan later zelf te voet oversteekt en een ander rijdt pre­cies op dezelfde manier langs hem, dat hij dan onmiddellijk op alle automobilisten zit te kankeren.

Nu vraagt u: Wat heeft dat ermee te maken? Is dat van geestelijk belang? Ja, zeker. Want op die manier reageren wij. Wij reageren met een deeltje van ons wezen. Wij beseffen niet dat wij bij alle dingen horen en dat alles een rol speelt, dat wij bij alles zijn, dat wij niet alleen auto­mobilist zijn maar ook nog een keer voetganger en dat wij misschien ook nog eens met de trein mee moeten. Wij denken: nu loop ik of nu zit ik in een auto en alles moet zich daaraan aanpassen. Dat kan niet. Ik heb alle func­ties in mijn wezen. Ik kan nooit één ervan verloochenen.

We kunnen natuurlijk proberen dat een beetje te verdraaien en dan krij­gen we de nonnetjes die in kuisheid geloven, zichzelf kwellen en daarin een bevrediging vinden omdat ze dan voelen dat hun verloofde dichtbij staat. Dat is voor hen begrijpelíjk, maar zij ontkennen een werkelijkheid. Zij ontkennen niet allemaal een deel van hun stoffelijke werkelijkheid. Ze zeggen: Dit mag niet en dat kan niet, in plaats van te zeggen: Dit is een normaal deel van mijn wezen, maar het moet met het geheel in overeenstemming worden gebracht.

Ais ik de wereld zo bekijk, dan zie ik heel wat schijn. Schijn is de hele publieke vertoning die men tegenwoordig regeren noemt. U wordt geregeerd door het parlement. De belangrijkste macht van het parle­ment ligt bij de begroting. Bij de begroting kan het parlement gemiddeld slechts een wijziging van ongeveer 6% van het geplande volksinkomen tot stand brengen omdat al het andere jaren tevoren reeds is vastgelegd. Dus in feite kunnen ze niets doen.

Als het parlement een beslissing neemt, dan geschiedt dat op grond van onderzoek en voorlichting. Dat wil zeggen dat de leden zelf geen di­recte mening hebben, maar dat ze hun mening baseren op datgene wat deskun­digen hun vertellen. Die deskundigen zijn voor een groot gedeelte ambtenaren hetzij van een partij, hetzij van een regering. En dat wil weer zeggen dat de voorlichting die ze krijgen in overeenstemming is met bepaalde principes en maar zelden geheel in overeenstemming met de werkelijkheid. Ze kunnen dus geen gefundeerd oordeel hebben, en wat meer is, een groot gedeelte van de gegevens waarop andere deskundigen zich baseren wordt nog steeds door de regeringsambtenaren verstrekt. En dat kunt u toch wel nagaan.

Een ander voorbeeld: democratie. Democratie is de regering van het volk. Een ieder in het volk heeft een stem, dus heeft een ieder gezag. Dat dacht u. U brengt uw stem uit omdat iemand u een sprookje vertelt in de hoop dat u die stem zult geven met de gedachte dat het ergens waarheid zal zijn, ter­wijl u en hij weet dat het sprookje nooit werkelijkheid kan worden. In feite is dus democratie niets anders dan voortdurende zelfmis­leiding van het kiesgerechtigde volk. Schijn!

Heeft dat iets met de geest te maken? Ja!!!! Want op precies dezelfde manier zitten wij onszelf te misleiden als het gaat om geeste­lijke zaken. Wij praten iets goed of we verwerpen iets, niet omdat het niet juist is, maar doodgewoon omdat wij – gezien externe factoren of de uitspraken van deskundigen – zeggen: Dat past ons niet of dat past ons wel.

Kijk naar de hele wereld. In deze tijd is iedereen bezig met prog­noses. De directeur van de bank, de voorzitter van de Kamer van Koophan­del, de minister, de helderziende geven allemaal een prognose. Wat zeggen ze met die prognoses? De feiten? Neen. Hun prognoses zijn voorspellingen van datgene wat ze verlangen of waarvan ze hopen dat anderen het zullen vrezen. Dus nooit de feiten! Uw hele voorlichting komt er dus in feite op neer dat u allemaal sprook­jes hoort. Nu kunt u natuurlijk de werkelijkheid toch wel benaderen, maar dan moet u afstand doen van al die sprookjes, van het geloof in anderen. Dan moet u alleen naar de feiten kijken. Maar als je alleen naar de feiten kijkt, sta je erg alleen. En als je zo alleen staat heb je het gevoel dat je toch niets kunt doen. Dan zeg je tegen jezelf: Ik zal maar niets doen, terwijl je toch voelt dat je iets moet doen. Zou je nu iets gedaan hebben omdat je voelde dat je het moest doen, dan zou je wat bereikt hebben. Dat de meeste mensen zo weinig bereiken komt omdat ze hun innerlijke stem verloochenen en zich voortdurend met de uiterlijkheden bezighouden.

Als ik mij afvraag wat zijn de harmonieën die er bestaan? Dan zeg ik: Dingen die iedereen voor idiotie zal uitmaken. Als ik u zeg dat op een gegeven ogenblik een bepaalde spanning of een bepaalde geesteshouding onder de mensen mede oorzaak is voor het op­treden van voor hen zeer schadelijke natuurverschijnselen in hun buurt, dan zegt iedereen: Die man is geschift. Hoe kan dat? En toch is dat dui­delijk.

Je kunt niet met je denken zonder meer een storm veroorzaken. Maar het is wel zo, dat wanneer er een luchtverplaatsing is die op dit moment een versnelling kan ondergaan juist door een vacuum, dat door gedachtenuitstralingen mede wordt gecreëerd, we dan inderdaad een storm krijgen. Maar, waar komt die dan het hevigst te woeden? Op die punten waar de mensen het meest het gevoel hebben dat zij toch eigenlijk belangrijker zijn dan een ander. Dat komt elke keer weer voor.

Aardbevingen

Aardbevingen vinden plaats langs bepaalde breuklíjnen. Maar, het is toch wel opvallend, dat die aardbevingen vooral plaatsvinden in gebieden waar grote spanningen en vooral grote tegenstrijdigheden in de volkeren daar bestaan. Als wij dat keer op keer constateren, moeten we dan op grond van de redelijkheid dit afwijzen of moeten we zeggen: We hebben hier te ma­ken met een feit. Ik weet er geen verklaring voor, maar ik zal er rekening mee houden. Dat is volgens mij logisch. Maar de meeste mensen zullen dat niet doen.

Als iemand op een gegeven moment zegt dat er een kleine natuurramp te verwachten is, waarschijnlijk ergens in midden Spanje, dan zeggen ze: Dat kan niet, dat is onmogelijk. Waarom zou dat onmogelijk zijn, als wij we­ten dat zich daar weer grote mentale en geestelijke spanningen tussen de mensen aan het opbouwen zijn met grote tegenstrijdigheden? Het is dan bijna onvermijdelijk dat ook de natuur daarop reageert. Is dat nu begoocheling, schijn, indien ik daarop inga? Ik meen van niet. Ik geloof dat een groot gedeelte van de illusies van de mens ook nog voortkomt uit het feit dat die mens alleen maar bepaalde meningen bevestigd wil zien. Ik wil een bepaald iets waar hebben, omdat het voor mij belangrijk is. Maak ik het daarmee waar? Neen. Maar ik kan wel alles verwaarlozen waaruit zou kunnen blijken dat het niet waar is. Maar dan komt er een moment dat er een grote discrepantie is tussen datgene wat volgens mij de waarheid is en de feiten. Wat dat betreft moet u maar eens kijken naar uw eigen gouvernement. Er zijn op dit moment rnensen, die zich met dat probleem bezig­houden. Maar zij zeggen niet: Ik heb ongelijk gehad. Neen, ze zeggen:

De feiten hebben ons teleurgesteld. Maar ze hadden met de feiten reke­ning moeten houden, niet met hun eigen plannen. En zo gaat het ook u. Ik geloof dat de hele waansituatie in de wereld, de hele begooche­ling het best kan worden herleid tot de neiging om  anders te denken dan je bent en de wereld anders te zien dan ze zich in feite manifesteert. Het is moeilijk om daarin ineens verandering te brengen. Maar je zou een stuk verder kunnen komen als je in bepaalde regeltjes zou durven denken.

  1. Dat wat ik meen te weten, moet door de feiten worden bevestigd. Als dat niet zo is, dan weet ik het niet.
  2. Er zijn vele wijzen op aarde, maar hun wijsheid kan mij alleen dienen indien ik zelf daardoor een groter besef van harmonie kan verwerven.
  3. Mensen kunnen veel zeggen, en ik zeg nog veel meer. Laat mij daarom mij eerst houden aan de achtergronden van mijzelf, dan kan ik later wel eens uitmaken wat er bij een ander aan de hand is.
  4. Ik kan niet bepalen wat een ander zal doen. Mijn daden heb ik tot op zekere hoogte in de hand. Laat mij dan mijn daden in overeenstemming brengen met mijn persoonlijkheid en aan de hand van de gevolgen daarvan mijn bestrevingen voortdurend wijzigen totdat ik met mijn persoonlijkheid en de feiten een zekere vrede heb gevonden.
  5. Als iemand zegt dat iets waar is, ben ik bereid hem te geloven ten­zij de feiten het tegendeel aantonen. Maar ik zal als waar alleen datgene aanvaarden, wat in mij volledig als waarheid beseft en beleefd kan worden.
  6. Honderd predikers kunnen niet waarmaken wat ik in mijzelf vind. Laat mij daarom niet prediken, maar het in mijzelf vinden.
  7. Alle idealen over een ideale staat zijn ideële onzin. Daar het ideële en het ideale over het algemeen gelijktijdig het onwerkelijke vormen in de wereld van de mensen, moeten wij ofschoon het ideaal in ons mag be­staan, als een doel dat wij aanvaardbaar en strevenswaard vinden, rekening houden met de feiten zoals ze bestaan en ons baserend op feiten, trachten een zo goed mogelijke harmonie te vinden met onszelf. Pas als wij die harmo­nie met onszelf hebben gevonden, kunnen wij proberen ons ideaal daarbij een rol te laten spreken.
  8. De mensen die het meest over God spreken, weten het minst van Hem. Want mensen die spreken over God hebben geen tijd om naar God te luisteren. Naar God luisteren is niet de hogere kracht in jezelf beluisteren, maar dat­gene ervaren wat uit de totaliteit tot je doordringt. Als je je daarmee be­zighoudt heb je zoveel te doen dat er geen tijd meer over is om te preken.
  9. Als u te maken heeft met mensen die verklaren waarom ze niet hebben ge­daan wat ze zeiden te zullen doen, dan moet u kijken wat ze voordien hebben gedaan. U komt dan tot de conclusie dat ze consequenter zijn in hun daden dan in hun woorden.
  10. Zoek altijd datgene wat u zelf nodig heeft op grond van wat u zelf bent en wat u zelf kunt waarmaken. Dat is de enige manier om aan de waan te ont­komen. We zijn geen van allen groot genoeg om de werkelijkheid te kennen. Maar ieder van ons heeft contact met de werkelijkheid die voor het ‘ik’ de enige waarheid is. Deze waarheid aanpassen aan wat anderen werkelijkheid noe­men betekent: leven in een wereld van waa
image_pdf