Occulte Filosofie

image_pdf

Filosofie is het vermogen om op grond van een enkel feit een groot aantal mogelijkheden te ontwikkelen die je vervolgens als zekerheid stelt tot het ogenblik dat ze feitelijk blijken niet waar te zijn, waarna je fi­losofisch verklaart waarom de onjuistheid is binnengeslopen in de filosofische zekerheid.

Als wij ons bezighouden met het groeiend bewustzijn, dan moeten we ook onthouden dat het groeien van het bewustzijn op zichzelf de groeistui­pen ten gevolge heeft en dat we daardoor heel vaak de filosofie als een kalmeringsmiddel nodig hebben.

Wanneer een mens filosofeert, dan is hij over het algemeen bezig te spelen met al datgene wat hij in zichzelf als zekerheid vermoedt. Vermoedt (vermouth) is gemiddeld iets bitter van smaak. Dat kunnen wij dan ook zien in dat wat er uit de filosofische benadering werkelijk voortkomt.

Als de mens niet weet hoe hij over benaderbare waarden moet filosofe­ren, grijpt hij over het algemeen buitengewoon. hoog. Er is meer gefiloso­feerd over het wezen van God dan over de mogelijkheid om de naaste te hel­pen. Dat is ook begrijpelijk, het eerste geeft geen verplichtingen. Ik zou u willen confronteren met enkele denkbeelden t.a.v. God zij het op mijn manier. Daarnaast met enkele denkbeelden uit de occulte wetenschap en filosofie en ten laatste u nog willen confronteren met enkele gedach­ten, die u misschien zelf tot een filosofie zou kunnen ontwikkelen zon­der daardoor al te ver weg te lopen van de feiten.

God dan eerst, want God is de eerste Oorzaak. Nu kunnen wij dat aanne­men. Ofschoon we wel weten dat er een eerste Oorzaak moet zijn geweest, weten we niet of die God heet. Maar dat geeft niet. Als wij hem God noemen, dan kunnen wij hem alles toeschrijven wat we willen.

God nu is de kracht die in het begin alle wetten heeft gesteld waartegen zijn schepping alle mogelijkheden heeft om niet in te gaan. Anders gezegd: God is in wezen een schizofreen wezen dat door het gelijktijdig scheppen van goed en kwaad en door de mens tot het goede te bevelen het kwade tot stand heeft gebracht. Hier aarzelt een ogenblik het verstand, want kan ik dit alles nu wel aannemen?

Als ik hoor wat men heeft besloten omtrent God, dan blijkt dat God van alles al is. Hij is algoed, alwetend. Het enige dat hij niet is, is feilbaar. Hij is namelijk onfeilbaar. Dat heeft hij van de Paus geleerd. Als God algoed is, kan er geen kwaad zijn, want God is de eerste Oorzaak en alles is uit hem voortgekomen. Dientengevolge is alle kwaad iets wat al­leen kan ontstaan, indien wij ons niet bewust zijn van de werkelijkheid van God. Daarom is het voor een mens dwaas om zich met het kwade bezig te hou­den en zou het zich richten op het goede de enige benadering zijn van het onkenbare dat zich vermomt achter de naam God.

God is nooit een persoonlijkheid in de menselijke zin van het woord. Een mens namelijk is zo onvolledig en tegen zichzelf verdeeld dat een God­heid, die op een dergelijke wijze zou optreden dermate menselijk zou zijn dat het voor de mens onmenselijk zou zijn om zijn gezag te moeten ondergaan. Het is beter dat wij dergelijke onvolledigheden toeschrijven aan de verkondi­gers van zijn Woord en niet aan zijn wezen.

Dan zou ik over God nog het volgende willen opmerken:

Indien God alles weet, weet hij ook al wat wij nu gaan doen. Hij heeft het dus al toegelaten voordat wij het deden. Dientengevolge kan hij ons niet straffen voor datgene wat hij heeft toegelaten voordat wij wisten dat het mogelijk was. Als wij al onze mogelijkheden gebruiken, dan doen wij slechts datgene wat God heeft toegelaten. Als zodanig vervullen wij de goddelijke wil, want wij kunnen niet aannemen dat God iets tegen zijn wil toelaat.

Hij is immers almachtig. En als wij in ons onvermogen om die werkelijkheid volledig te beseffen en te verwerken een ogenblik onszelf vergeten en roepen: God almachtig! dan zou bij zijn alomtegenwoordigheid ons onmiddel­lijk het antwoord tegemoet komen: wie roept daar? O neen, dat kan niet, want hij is alwetend. Dus zou, indien God alle door ons gestelde eigenschappen zou bezitten, die God anders moeten zijn dan Hij nu is. Als God is zoals Hij is, zonder zich kennelijk al teveel aan te trekken van hetgeen er op aarde gebeurt en wat de mensen doen, dan moeten we ook aannemen dat die mensen voor God niet zo belangrijk zijn als ze zelf den­ken. Dat laatste is misschien een teleurstelling, want per slot van re­kening, elke mens hoopt Gods lieveling te zijn om daardoor de mogelijkheid te verkrijgen meer te zijn dan anderen.

Als we God nu even opzij zetten, dan komen we terecht in een wereld die bevolkt is met goden, demonen, duiveltjes, engeltjes, geesten, spo­ken en zo meer. Wat zegt dan de occultist? Hij zegt dat er een middel is waarmee je alle geesten kunt dwingen. Misschien noemt hij dat dan clavicula Salomonis (stokje van Salomon), wat niets anders wil zeg­gen dan dat Salomon er met zijn klavieren aan heeft gezeten.

In andere gevallen spreekt de occultist misschien over de onschend­baarheid van het kruis, wat voor een maagdelijke schepping pleit. Of hij houdt zich bezig met de geheime tekens die hij in de Kabbala of in andere geschriften heeft gevonden.

Nu vraag ik u of een geest, die zich van materie normaal niets ­behoeft aan te trekken, zich zou laten dwingen door een stoffelijk teken? Dientengevolge zijn alle stoffelijke tekens in de magie niets meer of min­der dan aantekeningen die een mens voor zichzelf maakt om zo te omschrijven wat hij geestelijk moet uitstralen.

Aangezien heel veel mensen hun geestelijke uitstraling zo nu en dan lam leggen en zo dus geestelijke lamstralen worden, is occult gezien de conclusie gewettigd dat magie slechts dan slaagt, indien de mens innerlijk volledig geestelijk actief is en niet vertrouwt op uiterlijkheden, maar slechts op de krachten die in hem bestaan.

Als we verder gaan, dan moeten we ons afvragen of een duivel, die op bevel van een magiër genezing brengt aan een ander nog wel een duivel is. Hij zou immers door het goede werk dat hij doet uiterlijk meer een engel zijn. En een engel, die het straffende zwaard brengt naar een zondaar op bevel van een magiër, zou dan iets doen wat wij duivels achten en zou dus onge­twijfeld duivels zijn. Engelen en duivels schijnen dus door elkaar te dwar­relen zodra wij terecht komen binnen het bereik van het occulte.

Nu is dat helemaal niet zo erg, want de meeste mensen weten zelf niet wat engelen en duivelen zijn. Zij beroepen zich er alleen maar op om te rechtvaardigen wat zij zelf hebben gedaan. En hoe duivelser hun opzet hoe meer engelen ze erbij halen.

In het geheel van het occultisme en de magie speelt echter de inner­lijke mens toch wel een veel grotere rol dan je misschien op het eerste gezicht zoudt denken. Het is niet alleen een kwestie van mediteren of van contempleren waaraan je dezelfde beperking kunt verbinden, maar het is een poging om innerlijk het ‘ik’ te ontmoeten en te erkennen.

Alles wat in mij leeft, al mijn angsten, al mijn zekerheden, al mijn vreugden kan ik uitstralen. Anders gezegd: datgene wat ik ben is de bron waaraan ik mijn invloed op het geheel van de geestelijke wereld zowel als mijn eigen wereld ontleen. Aangezien het woord ontlenen betekent dat het niet van onszelf is maar geleend wordt, kunnen we daar dan aan toevoegen dat er een kracht moet bestaan waaruit al onze innerlijke gevoelens en mo­gelijkheden voortkomen en dat wij uit en door deze kracht in staat zijn, mid­dels onze eigen vormgeving, te bepalen wat de geestelijke wereld om ons heen voor ons betekent en wat de stoffelijke gevolgen van ons geestelijk ingrijpen zullen zijn.

Nu weet ik wel dat in het occultisme de ‘cul’ vaak de ‘oc’ overheerst. Vandaar ook dat er menige ‘cult’ bestaat die in het geheel van zijn riten eigenlijk alleen maar ‘cul’ verkoopt in de hoop daarmee andere mensen tot het afgeven van meer waardevolle zaken te bewegen.

De occulte wereld is dan ook voortdurend in beweging. In de oude beschrijvingen van de magie zijn in feite niets anders dan de vermomde re­cepten van mensen die een beetje beter wisten wat ze moesten doen dan de rest. Indien wij uitgaan van onze innerlijke kracht, zijn alle riten, alle benaderingen eigenlijk overbodig.

Wanneer wij bezweren, dan doen wij dit voor onszelf. Wanneer wij geesten oproepen, dan doen wij dit om onze eigen kracht voor ons begrip te verster­ken. En dat brengt ons tot de vraag of de wereld van de geest en van het occulte wel zo onmisbaar is als de mens (vooral de occultist) pleegt voor te geven. Mijn conclusie is de volgende:

In het geheel van het occultisme vergeet men altijd dat de mens zelf mede of in eerste oorzaak de beslissende factor is. Zolang de mens durft uitgaan van zijn eigen wezen, zijn innerlijke krachten en vermogens zal hij alle eigenschappen bezitten, ook de z.g. occulte, die hij nodig heeft om datgene wat in hem leeft tot uitdrukking te brengen. Het is het uitdruk­kingsvermogen van de mens dat wordt bepaald door zijn innerlijk. Daarom mag hij niet twijfelen aan de juistheid van zijn eigen uitdrukking zolang hij de consequenties daarvan voor zichzelf aanvaardt en deze niet probeert aan anderen op te leggen.

Dan komen we aan de vraag wat tijd aan filosofische overwegingen rijk zou zijn? Ach, u kent er wel een paar. Of het nu de CDA of PvdA is, maakt weinig verschil, want of je nu door de hond of door de kat wordt gebeten, door de muilezel of de ezel, maakt ook niet veel verschil uit. Datzelfde geldt voor geloof. Of je nu zalig wordt via een lachende Paus of zalig wordt wegens een mistroostige dominee, dan wel het vindt ergens in een ashram, hoe je het vindt is niet belangrijk.

Ik stel dat onze filosofie in deze dagen allereerst moet zijn dat niet de verklaring maar het resultaat de enige test van juistheid is. Daar waar de mens veronderstellingen oppert, zal hij deze moeten bewijzen. Op grond van zijn bewezen veronderstellingen uit het verleden en alleen daarop kan hij een aanvaarding eisen van zijn verdere stellingen van an­deren.

Ik meen dat de mens, die in het geheel van het filosofisch werken probeert te ontkomen aan de noodzaak de feiten mede onder ogen te zien, iemand is die in feite niet filosofeert maar de werkelijkheid abstraheert en zich dan bedrinkt aan het gedistilleerd dat daaruit overschiet.

Soms heb ik ook wel het gevoel dat de school van filosofie en vaak ook van occultisme voor de mensen eigenlijk zoiets is als een ‘speak easy’ in een tijd dat de officiële verkoop van alcohol nog verboden was. Als de mens alleen maar voor de ontvluchting aan de werkelijkheid het occulte nodig heeft, als hij alleen om de werkelijkheid te ontvluchten de filosofie hanteert, kan hij volgens mij beter meteen een stick roken, dan weet hij tenminste waar hij duizelig van wordt en bovendien is hij dan nog strafbaar voor de wet zodat hij ook nog weet waar hij aan toe is.

Ik heb natuurlijk ook een zekere filosofie, alleen moet ik zeggen dat deze voor mij persoonlijk zich door feiten voortdurend als juist schijnt te bewijzen. Als ik u deze voorleg, dan moet u niet denken dat ik u een geloof of een stelsel wil voorhouden. Ik probeer u alleen iets van mijn ervaringen te vertellen.

Er is een kracht waaruit ik put. Hoe, dat weet ik niet. Het schijnt dat het vermogen om te putten uit deze kracht mij ingebouwd is. Alle middelen waarover ik beschik om mij te uiten dank ik mede aan het bestaan van deze door mij verder niet te omschrijven krachtbronnen. Dan moet ik wel uitgaan van het standpunt dat het geheel van hetgeen ik ben, tot stand breng, tot stand zal brengen, zelfs tot stand heb gebracht mede in ver­band staat met deze bron. Daarom stel ik dat al wat ik ben en al wat ik doe alleen vanuit deze bron verklaarbaar is en dientengevolge niet beoordeeld kan worden door anderen dan alleen door deze bron.

Ik geloof niet dat wij het behoren tot deze basiskracht op eniger­lei wijze kunnen veranderen of verminderen. Slechts het steeds meer be­seffen dat wij in al wat wij ondervinden en beleven toch wel de directe uiting zijn van deze krachtbron kan ons helpen om in ons bewustzijn lang­zaam maar zeker de begrenzing te verliezen die wij onszelf voortdurend opleggen. Want de mens is nu eenmaal een wezen dat zichzelf omringt met bordjes ‘verboden toegang’ om niet in de verleiding te komen het beter te krijgen dan hij het heeft en dit op een wijze die anderen dan niet aanvaardbaar achten.

Als de mens leeft volgens de menselijke stelling, dan is het net een loterij. Als ik iemand hoor vertellen dat het aantal uitverkorenen letterlijk 144.000 is en ik kijk naar het aantal aanhangers van deze sekte, dan vraag ik mij af of het eigenlijk veel meer is dan het optreden van Mies ten bate van de gehandicapten. Daar namelijk wordt ook een aantal cijfers getrokken en als je toevallig bingo kunt roepen, dan heb je wat, maar dan weet je nog niet hoeveel.

Beste vrienden, als er een eeuwige zaligheid is, dan is zij ons in­geschapen en zullen wij die altijd bereiken. De wijze waarop en hoe kennen we niet. Het feit zelf echter is een zekerheid.

Als er een weg is tot God, zoals ons overal wordt verteld, dan kan deze weg alleen in en door onszelf leiden. En dan zal het onze eigen in­stelling zijn ten aanzien van ons innerlijk en de kracht die ons leidt waaruit wordt bepaald wie en wat wij tenslotte worden en hoe wij ons doel zullen bereiken.

Dan heb ik nog een paar wat optimistische opmerkingen.

De meeste mensen vragen zich altijd af wat er het volgend jaar gaat gebeuren. Wat het volgend jaar gaat gebeuren is al zodanig gefixeerd dat je het niet kunt veranderen. Het is dwaasheid om het te veranderen als je merkt dat dit onmogelijk is. Dientengevolge moet de mens zich bezighouden met de kleine dingen van alle dag waarop hij een directe invloed heeft. Daarnaast moet hij streven naar een onbepaalde toekomst waarin hij de eindbereiking tot stand kan brengen zonder dat hij alle vastgelegde feiten en ontwikkelingen daarbij probeert omver te werpen.

Men zegt wel eens: een mens die aanvaardt dat het lot is zoals het is, is een fatalist. Ik zou zeggen het is een realist meer dan een fata­list, want je aanvaardt niet het noodlot, je aanvaardt de feiten. Slechts hij die beseft dat het weinig zin heeft om zich tegen de bestaan­de feiten te verzetten, zal in zich de kracht vinden om de toekomstige feiten aan te passen aan zijn werkelijke noden en behoeften.

Zeer veel mensen huilen over zichzelf. Maar als je over jezelf huilt, ben je zo druk bezig dat je niets meer kunt doen. Het is beter niet te huilen over jezelf en niet teveel te wenen over de wereld buiten je, maar om al je krachten en vermogens voortdurend te gebruiken om binnen de wereld en in je eigen leven de harmonie te bereiken die je nodig hebt om een mate van geluk te kennen en zo in de groei van bewustzijn een benadering van de krachtbron waaruit je bent voortgekomen.

Wat ik probeer duidelijkste maken: filosofie heeft geen zin, tenzij ze ons voert tot de feiten. De feiten moeten dan voor ons de basis worden van een verdere filosofie. Als God bestaat, moet hij het maar laten merken, want wij kunnen hem niet benaderen. Als hij het niet doet, is het kennelijk niet be­langrijk.

image_pdf